Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT5654

Datum uitspraak2005-05-18
Datum gepubliceerd2005-05-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200408796/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 5 april 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo op de voet van artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) aan de raad van de gemeente Heiloo (hierna: de raad) een voorstel gedaan om onder meer de percelen grond, kadastraal bekend gemeente Heiloo, sectie nrs E1747 en E1748 op grondslag van het structuurplan "Zandzoom" aan te wijzen als gronden waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn.


Uitspraak

200408796/1. Datum uitspraak: 18 mei 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 21 september 2004 in het geding tussen: appellante en de raad van de gemeente Heiloo. 1.    Procesverloop Bij besluit van 5 april 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo op de voet van artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) aan de raad van de gemeente Heiloo (hierna: de raad) een voorstel gedaan om onder meer de percelen grond, kadastraal bekend gemeente Heiloo, sectie nrs E1747 en E1748 op grondslag van het structuurplan "Zandzoom" aan te wijzen als gronden waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Bij besluit van 2 september 2002 heeft de raad op de voet van artikel 2 van de Wvg voornoemde percelen aangewezen als gronden waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Bij besluit van 3 november 2003 heeft de raad het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 september 2004, verzonden op 24 september 2004, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 november 2004. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 29 december 2004 heeft de raad van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van  appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2005, waar appellante in persoon, bijgestaan door E.J. Zant, gemachtigde, en de raad, vertegenwoordigd door E. Zaadnoordijk, ambtenaar bij de gemeente, en mr. drs. S.M.C. Nuyten, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Appellante heeft ter zitting in hoger beroep haar appel, voorzover dit betrekking heeft op voormeld perceel nr. E1748, ingetrokken. 2.2.    Uit het onderzoek ter zitting in hoger beroep is gebleken dat perceel nr. E1747 is opgenomen in een inmiddels totstandgekomen ontwerp-bestemmingsplan "Zuiderloo", waarvan de terinzagelegging in de Staatscourant van 16 maart 2005 is gepubliceerd. Voorts is gebleken dat dit perceel tegelijk met die terinzageleggging is opgenomen in een voorstel van 8 maart 2005 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wvg en dat het college - op de voet van artikel 8, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wvg - heeft besloten tot vervallenverklaring van het aanwijzingsbesluit van 2 september 2002 met ingang van het moment waarop dit voorstel rechtskracht zal verkrijgen. Het bepaalde in artikel 6, tweede lid, van de Wvg brengt vervolgens mee dat dit voorstel met ingang van 17 maart 2005 (daags na dagtekening van de Staatscourant waarin zijn nederlegging ter inzage is bekend gemaakt) het rechtsgevolg heeft verkregen van een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wvg. De aanwijzing van 2 september 2002 komt hiermee te vervallen.     Gesteld noch gebleken is dat appellante schade heeft geleden als gevolg van het aanwijzingsbesluit van 2 september 2002, dan wel van de handhaving ervan bij besluit van 3 november 2003. Het vorenstaande kan tot geen andere gevolgtrekking leiden dan dat appellante geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van het hoger beroep. 2.3.    Het hoger beroep, voorzover gehandhaafd, moet derhalve vanwege het ontbreken van het vereiste procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard. 2.4.    Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan appellante wordt terugbetaald. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk; II.    gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 205,00 vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk    w.g. Peute Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2005 391.